Het Openbaar Ministerie heeft donderdag een 54-jarige inwoner van Leusden aangehouden voor uitlevering aan Rwanda. Jean Baptiste M. wordt verdacht van betrokkenheid bij de Rwandese genocide van 1994. Hij zou verantwoordelijk zijn geweest voor de voorbereiding en uitvoering van moordpartijen op Tutsi’s in Nyakabanda, een wijk van de hoofdstad Kigali.
M. was secretaris-generaal van de CDR, destijds een beruchte extremistische partij. Hij wordt onder meer verdacht van betrokkenheid bij het opstellen van lijsten met daarop de namen van Tutsi’s die vermoord moesten worden. Ook zou hij betrokken zijn geweest bij de levering van wapens aan militieleden, het opwerpen van wegversperringen en verschillende aanvallen op Tutsi’s.
Verblijfsvergunning
De IND heeft in juni 2013 de verblijfsvergunning van Jean Baptiste M. ingetrokken op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat de IND ernstige redenen zag om aan te nemen dat M. betrokken zou zijn geweest bij de genocide in Rwanda. Zijn bezwaar tegen de intrekking is ongegrond verklaard en op dit moment loopt zijn beroep bij de rechtbank tegen de beslissing van de IND.
Strafrechtelijk onderzoek
Onder leiding van het Landelijk Parket liep ook in Nederland een strafrechtelijk onderzoek tegen M. Voor het Nederlandse Openbaar Ministerie is echter uitgangspunt dat opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvinden in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Daar bevindt zich het bewijs, daar zijn de procesdeelnemers ingevoerd in taal, cultuur en achtergronden van gebeurtenissen en daar bevinden zich over het algemeen de meeste slachtoffers en nabestaanden.
De rechtbank in Den Haag heeft vorige maand in een andere zaak geoordeeld dat Nederland een Rwandese inwoner van Voorburg mag uitleveren wegens betrokkenheid bij de genocide. Eerder al oordeelden de hoogste rechtscolleges van Noorwegen, Zweden en Denemarken dat uitlevering van genocideverdachten aan Rwanda toelaatbaar is. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in 2011 dat bij uitlevering aan Rwanda een eerlijk proces en een menselijke behandeling voldoende zijn gewaarborgd.
