De advocaat-generaal (OM) in Amsterdam heeft vandaag in hoger beroep 14 jaar cel geëist tegen een man die ervan wordt verdacht een andere man om het leven te hebben gebracht in Beverwijk op 30 april 2010 en zijn lichaam te hebben weggemaakt. Tegen zijn vriendin eiste de advocaat-generaal 14 maanden cel voor betrokkenheid bij het wegmaken van het lichaam.
In de visie van het OM zijn de feiten als volgt. Het slachtoffer drong op 30 april 2010 aan het begin van de ochtend binnen in de woning van de verdachten die lagen te slapen. De mannelijke verdachte werd wakker, liep naar beneden, werd geconfronteerd met het slachtoffer en stak hem meerdere malen in de borststreek en sneed de keel van het slachtoffer door. Daarna heeft verdachte het slachtoffer gruwelijk verminkt door zijn benen af te zagen. Vervolgens maakte hij zijn vriendin wakker en met hulp van haar heeft hij het lichaam en de benen in twee tegenover elkaar liggende sloten in het Robbenoordbos in Wieringerwerf achtergelaten. Daar werd later op de dag het lichaam gevonden en een dag later de benen, in vuilniszakken. Op 13 december 2010 zijn de twee als getuige gehoord. Vervolgens zijn ze diezelfde dag gevlucht naar het buitenland. Vanaf dat moment zijn ze aangemerkt als verdachten. Uiteindelijk meldden ze zichzelf op 21 december 2010 bij de politie.
Het OM vindt dat de mannelijke verdachte opzettelijk het slachtoffer om het leven heeft gebracht, maar niet met voorbedachte raad. Er is dus sprake van doodslag. “De steken die verdachte heeft toegebracht zijn letsels die de dood hebben veroorzaakt. Verdachte heeft deze toegebracht en ze waren gericht op het definitief uitschakelen van het slachtoffer. Als met een mes 9 keer in de borst gestoken wordt, is de dood een voorzienbaar gevolg. Gelet op deze door verdachte verrichte handelingen is er maar één conclusie mogelijk: zijn opzet was gericht op de dood van het slachtoffer. Omdat er sprake was van hevige drift, niet is aan te geven hoeveel tijd er was gelegen tussen het besluit van verdachte en de uitvoering en de gelegenheid tot beraad mogelijk pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstond, is echter geen sprake van voorbedachte raad”, aldus de advocaat-generaal op de zitting.
Het OM is van mening dat de geëiste straffen recht doen aan de ernst van de feiten. “Verdachte heeft iemand van het leven beroofd, iets dat bij de nabestaanden onherstelbaar leed heeft aangericht. Niet alleen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een van de ergste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, daar komt bij dat hij het lichaam van de man, om het te kunnen vervoeren, gruwelijk verminkt heeft door zijn benen af te zagen. Vervolgens is het lichaam door verdachte en zijn vriendin gedumpt. De integriteit van het menselijk lichaam lijkt voor verdachte niets te betekenen. Maanden hebben de nabestaanden van het slachtoffer in onzekerheid gezeten over de vraag wie de dood van hun geliefde op zijn/haar geweten had. Verdachten hebben niet hun verantwoordelijkheid genomen en zichzelf meteen gemeld. De mannelijke verdachte heeft met die gruwelijke daad de familie en vrienden onpeilbaar en immens leed toegebracht. Ook heeft zijn daad een grote en langdurige schok teweeggebracht in de maatschappij: de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving zijn door deze misdaad, en door de wijze waarop het lichaam is verminkt, weggevoerd en achtergelaten, versterkt. De geëiste straffen zijn passend en geboden”, aldus de advocaat-generaal.
De rechtbank veroordeelde de mannelijke verdachte tot 10 jaar cel voor doodslag en het wegmaken van het lichaam. De vrouw werd veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur alleen voor het wegmaken van het lichaam. Het OM en de mannelijke verdachte stelden hoger beroep in in die zaak. Het hoger beroep van het OM richt zich tegen de bewezenverklaring en de hoogte van de opgelegde straf. In de zaak van de vrouwelijke verdachte stelde alleen het OM beroep in.
Uitspraak (naar verwachting) op 27 mei a.s.
