Home Nederland Bed-bad-brood: onderdak in vrijheidsbeperkende locatie mag

Bed-bad-brood: onderdak in vrijheidsbeperkende locatie mag

De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2015 beslist dat de gemeente Amsterdam opvang mag weigeren aan uitgeprocedeerde vreemdelingen en hen voor onderdak mag verwijzen naar een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Geoordeeld is dat verblijf in een VBL niet strijdig is met de verdragsrechtelijke verplichting om opvang te bieden. Daarom was er voor de gemeente geen noodzaak om opvang te verlenen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De VBL valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het is zijn taak om te beoordelen of in een uitzonderlijk geval aan iemand toegang tot de VBL moet worden verleend, zonder daaraan de voorwaarde te verbinden dat moet worden meegewerkt aan vertrek uit Nederland.

De Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Het gaat om uitgeprocedeerde vreemdelingen die de gemeente Amsterdam hebben gevraagd om aan hen opvang te bieden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo-opvang). Zij zijn dakloos en volledig afhankelijk van hulp van derden. Een aantal van hen is afkomstig uit de Vluchthaven in Amsterdam. Zij bepleiten een onvoorwaardelijk recht op opvang, dat ook geldt indien zij niet als bijzonder kwetsbaar kunnen worden beschouwd en ook overigens niet in een volstrekt uitzichtloze situatie verkeren. Zij beroepen zich op de beslissingen van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 1 juli 2014. Verblijf in een VBL wijzen zij af, omdat volgens hen op grond van de beslissingen van het ECSR niet de voorwaarde mag worden gesteld dat zij meewerken aan hun vertrek uit Nederland.

De Centrale Raad komt tot de conclusie dat opvang in een VBL in overeenstemming is met de door de uitgeprocedeerde vreemdelingen ingeroepen verdragsrechtelijke bescherming. Dat is zo omdat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (staatssecretaris) een uitgeprocedeerde vreemdeling die niet aan zijn vertrek meewerkt in een uitzonderlijk geval wel toelaat tot de VBL.

De Centrale Raad heeft geoordeeld dat de gemeente ervan mag uitgaan dat een uitgeprocedeerde vreemdeling gebruik kan maken van de opvang in een VBL. Daarbij heeft de Centrale Raad betrokken dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als vreemdelingenrechter gelijktijdig uitspraak heeft gedaan over de meewerkverplichting aan vertrek bij verblijf in een VBL in een rechtszaak tussen de staatssecretaris en een andere uitgeprocedeerde vreemdeling. Met het in die uitspraak gegeven toetsingskader kan volgens de Centrale Raad recht worden gedaan aan de in de Wmo-opvangzaken ingeroepen verdragsrechtelijke aanspraak op opvang. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt dat het in beginsel voor risico van de vreemdeling komt als hij niet meewerkt aan zijn vertrek. De staatssecretaris moet er echter wel rekening mee houden dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarbij hij niet van de vreemdeling mag verlangen dat hij meewerkt aan zijn vertrek. Zulke bijzondere omstandigheden doen zich voor zolang blijkt dat de vreemdeling vanwege zijn geestelijke gesteldheid niet kan overzien dat als hij niet meewerkt hij geen onderdak krijgt van de staatssecretaris. In lijn met zijn eerdere rechtspraak heeft de Centrale Raad beslist dat de mogelijkheid tot verblijf in een VBL, waarbij verdragsrechtelijke verplichtingen worden gerespecteerd, meebrengt dat er geen noodzaak is voor Wmo-opvang door de gemeente. Het is de taak van de staatssecretaris om in een uitzonderlijk geval te beoordelen of er reden is om geen meewerkverplichting te verbinden aan de toegang tot de VBL.

Inmiddels is vanuit verdragsrechtelijk perspectief een sluitend stelsel van opvang ontstaan. In dit stelsel is de staatssecretaris verantwoordelijk voor opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Hierdoor vervalt de noodzaak tot de Wmo-rechtspraak, waarin de destijds bestaande lacune werd gedicht in het opvangrecht voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Volgens de Centrale Raad is er uitgaande van de huidige stand van zaken en regels geen reden meer om opvangvoorzieningen, zoals de Amsterdamse bed-bad-broodvoorziening van december 2014, nog langer aan te merken als Wmo-opvang. Deze gemeentelijke regelingen zijn immers speciaal bestemd voor uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op grond van het koppelingsbeginsel geen aanspraak hebben op voorzieningen en voor wie de staatssecretaris verantwoordelijk is. De Centrale Raad zal gelet op deze ontwikkeling niet langer recht spreken in zaken over na 31 december 2014 door gemeenten genomen primaire besluiten ter uitvoering van buiten de Wmo vallende gemeentelijke opvangregelingen voor uitgeprocedeerde vreemdelingen.

Laad meer Nederland

Geef een reactie

Bekijk ook

Slechte week voor de Graafschap na puntverlies tegen Jong AZ en GA Eagles

Afgelopen week had de Graafschap een slechte week; het eerste verlies dit seizoen was een …